Mijn Amovinum begon ik met een duo Saint-Péray 2019, een appellatie in de Noordelijke Rhône waar steeds boeiendere witte wijnen vandaan komen.Op naar een volgend wit trio: een verticale Meursault Les Perrières van Lucien Le Moine die redelijk aan elkaar gewaagd waren, maar de 2010 er net boven uitstak met zijn combinatie materie en fraicheur.Rood begon met een verticale Pierre Usseglio Réserve Les Deux Frères, die nog maar eens bewijst dat al dat supercuvée gedoe in Châteauneuf toch met een flinke korrel zout moet genomen worden, want overrijpheid en onbalans loeren om de hoek, en dan al zeker in een te warm jaar als 2003. De 2005 kon mij wel enigszins bekoren met de typische structuur van dat jaar, maar de 2001 was overall een beetje beter, al vond ik die wel wat ruw. Maar scores die mijlenver liggen van de typische eulogie van de (Amerikaanse) pers die deze wijnen te beurt vallen.Dan een kwartet Gevrey 1er Cru 2007 met wat gemengde gevoelens. De gekurkte Fourrier was echt erg want je kon de mooie materie wel nog onderscheiden. De Rousseau Clos Saint Jacques was dus de (te verwachten) beste, en de Dugat-Py en de Camille Giroud niet slecht maar niet top.Afsluiters was een kwartet Côte Rôtie uit het wat warme en soms atypische jaar 2003, maar in dit geval hadden we geluk met flessen van domeinen die er toch in geslaagd zijn vrij klassieke wijnen af te leveren, zeer typisch voor de appellatie, erg lekker allemaal. De Domaine Duclaux haalde het met het kleinste verschil voor de Gerin La Landonne, en de Stephan Tupin en de Rostaing Classique lagen niet ver achter. Mooi.De scores zijn de groepscores, vermits ik niet blind geproefd heb.